Dit rapport geeft de toestand weer van Natura 2000 in het linkerscheldeoevergebied anno 2006. Het betreft de resultaten van het vierde monitoringjaar in uitvoering van de resolutie van het Vlaams Parlement van 20/2/2002 en hoort als bijlage 9.10 bij het vierde jaarverslag van de Beheercommissie Natuurcompensaties LSO. Het monitoringplan evalueert de evolutie van de natuurwaarden in het Natura 2000 gebied in de Waaslandhaven. Het hoofddoel is te evalueren of de uitgevoerde compensatiemaatregelen voldoen om de habitats en soorten in stand te houden waarvoor de Natura 2000 gebieden in het Linkerscheldeoevergebied zijn aangeduid. Onderzochte parameters zijn de vogelpopulaties, de vegetatie, enkele insectengroepen, amfibieën, vleermuizen, kwaliteit en kwantiteit van grond- en oppervlaktewater in relatie tot fauna en flora. De habitatdoeltypen voor de compensatiegebieden volgens de compensatiematrix van het Nooddecreet zijn slik en schor, weidevogelgebied, strand en plas, riet en water, plas en oever. Voor Riet en Water waren enkel de gebieden die aangeduid werden in het kader van het Historisch Passief optimaal. De voor Riet en Water aangeduide gebieden in het kader van de compensaties voor Deurganckdok waren nog in ontwikkeling of inrichting. In de in 2003 ingerichte gebied Steenlandpolder is een positieve evolutie merkbaar. In het gebied Zoetwaterkreek werden de inrichtingswerken beëindigd en kan de evolutie nu starten. Voor de vogels typisch voor dit habitat waren de verliezen ten gevolge van de aanleg van het Deurganckdok nog niet volledig gecompenseerd maar toch waren de aantallen gestegen. Voor Strand en Plas was slechts een beperkt deel van de beoogde habitatoppervlakte in de compensatiegebieden gerealiseerd, maar net als in 2005 werd een deel van de werfsite Deurganckdok voor deze soorten gevrijwaard. Deze maatregel blijft in afwachting van de finalisering van MIDA en de demping van Doeldok voor de soorten van dit habitat zeer belangrijk. De weidevogelgebieden waren in 2006 nog niet volledig ingericht, werken waren nog aan de gang. Delen van deze gebieden werden echter al wel door weidevogels gebruikt. Een groot deel van de compensaties voor het habitatverlies voor weidevogels moet nog worden gerealiseerd op terrein. In de loop van 2006 werden de weidevogelgebieden Putten West en Doelpolder noord wel afgewerkt, echter na het broedseizoen. In 2006 kwamen 11 soorten broedvogels van de bijlage I van de Vogelrichtlijn tot broeden, waarvan 10 in de compensatiegebieden. Het aantal broedparen voor de Kluut Recurvirostra avosetta was lager dan in 2005, maar nog wel hoger dan in 2003. Visdief Sterna hirundo was dit jaar hoger in vergelijking met de voorgaande jaren. Ook Strandplevier (op de Bijlage I sinds 1 mei 2004) kwam opnieuw in hoger aantal voor dan in 2003 en 2004. Zwartkopmeeuwen kenden dit jaar een laag broedaantal in het studiegebied, maar hadden een kolonie net erbuiten. De Lepelaar Platalea leucorhodia was, met 14 broedgevallen in de Verrebroekse Plassen, weer licht gestegen. De aantallen voor Roerdomp Botaurus stellaris, Bruine Kiekendief Circus aeruginosus, Slechtvalk Falco peregrinus, IJsvogel Alcedo atthis en Blauwborst Luscinia svecica waren vergelijkbaar met die van de voorgaande jaren. Voor Bruine kiekendief moet echter opgelet worden dat zich geen dalende trend inzet bij verdere ontwikkelingen in het gebied die broed en foerageerhabitat aantasten. De meeste soorten van strand- en plasvlaktes, slikken en schorren (Kluut en plevieren), weidevogels (Grutto Limosa limosa, Tureluur Tringa totanus, Scholekster Haematopus ostralegus) en soorten van open water (eendachtigen) kenden een stabiele of stijgende populatie in de periode 2003 tot en met 2006. Enkele compensatiegebieden trokken reeds doelsoorten aan. Wanneer we vergelijken met de instandhoudingsdoelstellingen voor het hele linkerscheldeoevergebied dan merken we dat vooral weidevogels en vogels van plas en oever, slik en schor deze aantallen niet hale |