Het hier beschreven onderzoek aan Kleine Mantelmeeuwen op Texel broeden isuitgevoerd in de zomer van 2010 en sluit aan op ecologisch en demografischonderzoek dat in 2006 werd opgezet. De meeuwen van Texel broeden in Natura 2000gebieden (duingebied op Texel) en er bestaat bezorgdheid over de aanvaringsrisico’svan hier nestelende Kleine Mantelmeeuwen met windmolens op zee. KleineMantelmeeuwen zijn trekvogels, die Nederland in september verlaten om in zuidelijkergelegen gebieden te overwinteren (Zuid-Engeland – The Gambia, hoofdzakelijk op hetIberisch Schiereiland). In maart keren de vogels terug op hun kolonies. Hetbroedsucces van Kleine Mantelmeeuwen op Texel is al jaren buitengewoon laag,vooral als gevolg van excessieve kuikenpredatie door de meeuwen zelf(kannibalisme). Er zijn redenen om te veronderstellen dat voedselstress devoornaamste achterliggende oorzaak is van het kannibalisme (kuikenpredatie piekt inperioden waarin de groei van de jongen achterblijft). Het langjarige broedsucces vanKleine Mantelmeeuwen op Texel bedroeg 0.46 jongen paar-1 (range 2006-2010 0.26 –0.71 jongen paar-1). Het broedseizoen 2010 was met 0.71 jongen paar-1 een gunstigeuitzondering in de reeks.Om de aanvaringsrisico’s te kunnen inschatten was het noodzakelijk om hetfoerageergebied van de op Texel nestelende meeuwen zo precies mogelijk in kaart tebrengen en om hun tijdsbesteding (op het nest, op land, op zee) zo nauwkeurigmogelijk te kwantificeren. Hiertoe was de toepassing van nieuw ontwikkeldedataloggers het meest geschikt. De door de Universiteit van Amsterdam ontwikkeldeloggers (afgebeeld op de pagina’s 8-10) slaan GPS posities op die op afstand kunnenworden uitgelezen (ontvanger in de kolonie; Fig. 56). Ook kunnen de instellingen vande instrumenten op afstand worden aangepast, zonder dat de vogels daarvoorbehoeven te worden teruggevangen (tijdsintervallen tussen opeenvolgende posities,accelerometer om bewegingen van vogels in het veld te registreren). De instrumentenworden gevoed door een batterij die door middel van kleine zonnepaneeltjes steedsweer worden opgeladen. Wanneer de batterijspanning tijdens perioden van slechtweer onder een bepaald niveau zakt worden steeds meer functies uitgeschakeld,totdat het instrument bij voldoende oplading weer tot “leven” komt en doorgaat metregistreren. Bij de analyses in dit rapport zijn allen “trips” van vogels waarbij debatterij onderweg uitviel terzijde geschoven. Over de jaren 2008-10 resteerdendaarna voor 25 geloggerde vogels 2261 perioden van nestaanwezigheid, 769 ‘kortetrips’ (vrijwel allemaal bezoekjes aan badplaatsen rond de kolonie; Fig. 12) en 1222‘lange trips’ (voedselvluchten). In Tabel 5 is de gemiddelde tijdsduur van deze trips,voor mannetjes en wijfjes apart, weergegeven.De Kleine Mantelmeeuwen die foerageerden hoofdzakelijk op zee (78% van defoerageertijd door mannetjes, 33% door vrouwtjes) en dan vooral ZW, Z, en ZO vande kolonie. Wijfjes besteedden 44% van de tijd op foerageertrips op minder danLesser Black-backed Gulls at Texel – NIOZ Report 2011-05 7410km afstand van het nest, mannetjes slechts 23% van hun tijd. Voedseltrips overmeer dan 100km afstand waren zeldzaam bij actieve broedvogels (3.5% van de totaletriptijd bij wijfjes; 0.9% van de tijd bij mannetjes). De verschillen in tijdsbesteding opzee en op land tijdens ‘lange trips’ tussen mannetjes en vrouwtjes zijn geïllustreerd inde Figs. 16 en 17. De vertrekrichting uit de kolonie bleek een goede voorspeller vande gemiddelde tijdsduur die op zee werd doorgebracht (Fig. 18), op één geval na (eenmannetje dat meestal in oostelijke richting vertrok, maar toch weer vanaf zeeterugkwam naar de kolonie). Het bleek dat actieve broedvogels (met eieren ofjongenzorg) zich anders gedroegen dan mislukte broedvogels. Waren de verschillentussen mannetjes en vrouwtjes groot voor zover de broedzorg actueel was, zodra debroedpoging mislukte was er bijna geen verschil meer te zien tussen de sexen in hetgebruik ven verschillende habitats (Fig. 17) en bovendien kwamen dan zg. ‘freaktrips’vaak voor (meerdaagse trips, soms naar omringende landen waaronder naarEngeland en Duitsland).De verblijftijd op en rond het nest nam bij zowel mannetjes als wijfjes af vanaf hetbebroeden van de eieren tot aan het uitvliegen (Fig. 24). Beide sexen spendeerdenweer meer tijd in de kolonie nadat een broedpoging was mislukt; vermoedelijk omdater geen tijd meer nodig was om voedsel te zoeken voor de jongen. Beide sexenbleken dag- en nacht actief, zelfs voor handelingen zoals badplaatsbezoek waarvanverondersteld werd dat ze vooral overdag plaatsvonden (Fig. 25-36). Omdat devogels van een logger werden voorzien op het moment dat zij wast op de eierenzaten, was het onzeker of pas in de kolonie gearriveerde vogels zich hetzelfdegedroegen. Op grond van een in 2008 geloggerde en in 2009 teruggekeerde vogelkon voorzichtig worden opgemaakt dat weer teruggekeerde individuen zich hetzelfdegedroegen als het jaar daarvoor (aanvullend onderzoek, grotere steekproefnoodzakelijk voor conclusies; Fig. 37-41).Kleine Mantelmeeuwen die op Texel broeden, komen regelmatig in of in de buurtvan de windparken voor de kust van Egmond, maar de totale verblijfstijd daar wasgering. De totale hoeveelheid tijd gespendeerd in de omgeving van bestaandewindparken was voor mannetjes (6% van de totale tijd gespendeerd tijdens langetrips) tweemaal zo groot als voor vrouwtjes (3% van de totale tijd tijdens lange trips).Kleine Mantelmeeuwen in de windparken vlogen gemiddeld wat hoger dan meeuwenin de omringende gebieden (Fig. 47), maar het is niet zeker dat dit een reactie op deparken zelf was. Veldwaarnemingen rond windmolens zouden beter geschikt zijn omaanpassingen in het vlieggedrag te volgen.Om zeker te zijn dat representatieve gegevens verzameld werden en dat deinstrumenten de vogels niet tot abnormaal gedrag brachten, werden controleparen(76 nesten tot aan het uitkomen van de eieren; 50 nesten tot aan het uitvliegen vande jongen) en paren met een geloggerde partner (15 nesten tot aan het uitvliegen)gevolgd gedurende de gehele broedperiode. Het uitkomstpercentage was gelijk, hetLesser Black-backed Gulls at Texel – NIOZ Report 2011-05 75aantal nesten met uitvliegende jongen was gelijk en het aantal jongen per paarverschilde niet significant (Tabel 13), en ook de groei van de jongen verschilde nietsignificant (Fig. 48-49). Op grond van deze resultaten veronderstellen we dat deKleine Mantelmeeuwen zich ondanks het instrument normaal, en dus representatief,gedragen hebben. Ofschoon het effect van de GPS loggers op individueel broedsucceste verwaarlozen was in het jaar waarin de loggers warden aangebracht, kwamen vande terugkerende vogels in een volgend seizoen maar weinig exemplaren weer totbroeden. Teruggekeerde vogels met actieve loggers zijn daarom niet bij de analysesin dit rapport betrokken.De voornaamste prooidieren van Kleine Mantelmeeuwen broedend op Texel warenMerlangius merlangus, Pleuronectes platessa, Liocarcinus holsatus, Trachurustrachurus, Limanda limanda, Nereis longissima, Pleuronectes / Limanda, Solea solea,Coleoptera sp. and Ammodytes sp. (meest overboord gegooide bodemvissen). De lijstvan prooidieren is uitputtend lang (Appendix 1), maar zeker omgerekend naarbiomassa bestaat het voedsel hoofdzakelijk uit zeevis.De jaarlijkse overleving van gekleurringde adulte Kleine Mantelmeeuwen bedroegongeveer 95%. De tijdserie is nog te kort om goede berekeningen uit te voeren, maarveel van de gekleurringde dieren kwamen jaar na jaar terug, met weinig uitval. Er zijnnog geen aanwijzingen dat er al vogels van de “eigen kweek” (uit 2006 of 2007)terugkeerden om tot broeden te komen, ook niet in omringende kolonies. Nieuwedeelnames van jonge Kleine Mantelmeeuwen op Texel aan het broeden zijn voorlopigzeldzaam of wellicht vertraagd.Samenvattend wordt vastgesteld dat de Kleine Mantelmeeuwen op Texel deafgelopen jaren een bijzonder laag broedsucces gehad hebben (gemiddeld 0.46jongen paar-1), maar een hoge jaarlijkse overleving van adulte vogels en een geringeneiging tot rekrutering van jonge vogels. De kolonie op Texel is gedurende 6maanden van het jaar bezet en het broeden duur van 10 mei (mediane legdatum) toteind juli (eerste uitvliegende jongen 10 juli). Visafval van de visserij is een belangrijkevoedselbron, maar ook op het land (zowel op Texel als op het vasteland) wordt naarvoedsel gezocht. Hierbij bleek een opmerkelijk verschil tussen de beide sexen tebestaan: mannetjes hoofdzakelijk zeegaand, wijfjes veelvuldig op land en in deWaddenzee. De voornaamste voedselgebieden lagen zuidelijk (zuidwest-zuidoost) vande kolonie en de beide bestaande windparken (OWEZ en Prinses Amalia) lagen binnende gebruikelijke foerageerafstand in de broedtijd. |