In het Afrikaanse kustgebied globaal aangeduid met Golf van Guinea wordt in het water boven de eerste thermocline een verzoeting geconstateerd (S < 35.5 promille) die in belangrijke mate kan worden toegeschreven aan de zoetwaterafvoer van Niger delta enerzijds en Zaïre-rivier anderzijds. Het in oktober-november 1976 uitgevoerde onderzoek had de volgende vraagstellingen: 1. Na te gaan in hoeverre de geconstateerde verzoeting op een bepaalde plaats in het gebied kan worden toegeschreven aan de noordelijke zoetwaterbron (Niger delta) enerzijds dan wel aan de zuidelijke zoetwaterbron (Zaïre-rivier) anderzijds en de menging en het transport van het zoete water te bestuderen. Als tracer, noodzakelijk om onderscheid te kunnen maken tussen de 2 zoetwaterbronnen, werd de natuurlijke fluorescentie gekozen. 2. Na te gaan in welke mate de zoetwaterbronnen een nutriënten- en primaire produktie verhogende invloed in het gebied uitoefenen. Het onderzoek dat in oktober-november 1976 werd uitgevoerd omvatte een stationsnet bestaande uit 21 hoofdstations (watermonsters van 0-700 m diepte) en ca. 80 oppervlaktemonsters. Op 3 stations werden monsters tot 4500 m genomen. De met behulp van de goed werkende CTD-rosette sampler verkregen watermonsters werden geanalyseerd op de volgende parameters: nitraat, nitriet, ammonia, orthofosfaat, silikaat, zuurstof, natuurlijke fluorescentie, zoutgehalte. Temperatuur en zoutgehalte werden tevens met de CTD als functie van de diepte gemeten. In de uit de eufotische zone afkomstige watermonsters werd potentiële produktie gemeten, terwijl tevens planktontellingen werden uitgevoerd en chlorofylbepalingen werden gedaan. |