Een sterke afname in copepodedichtheden, die terug te voeren valt op afname in dichtheden van jongere stadia, zoals in 1984 het geval was bij Temora, leidt tot 2 mogelijke veronderstellingen: Eerste veronderstelling: Er is een stagnatie in de productie van nieuwe generaties, doordat er geen eieren meer zijn, of doordat deze niet uitkomen. Voor deze veronderstelling zijn de volgende theoretische verklaringen mogelijk: 1. Er is een stagnatie in de eiproductie van volwassen Temora als gevolg van voedselgebrek, eventueel mede veroorzaakt door stijging van de watertemperatuur 2. Er is een verhoogde predatiedruk op copepodeeieren, speciaal op die van Temora 3. Infectie van Temora-eieren (bijv. door een schimmel) , waardoor deze verminderde overlevingskansen hebben. Een dergelijk verschijnsel zou kunnen samenhangen met temperatuur 4. Kannibalisme: Als gevolg van voedselgebrek zouden volwassen dieren over kunnen schakelen op eieren als voedselbron 5. Door daling van de viscositeit van het zeewater zouden Temora-eieren eventueel versneld kunnen uitzakken naar de boden; Temora-eieren bevatten, i.t.t. die van bijvoorbeeld Centropages, geen zweefvermogen-vergrotende aanhangsels. Tweede veronderstelling: Er is een verhoogde mortaliteit onder de nauplii. Voor deze veronderstelling zijn de volgende theoretische verklaringen mogelijk: 1. Voedselgebrek, eventueel mede veroorzaakt door temperatuurstijging, zou kunnen leiden tot sterfte bij de nauplii: In 1984 bleek echter ten tijde van de ineenstorting van Temoranauplii de concentratie van kleine algen op peil te blijven 2. Verhoogde predatie op nauplii, specifiek die van Temora. De in 1984 onderzochte predatoren (Phialidium en Noctiluca) bleken echter nauwelijks te prederen op nauplii. 3. Kannibalisme: Als gevolg van voedselgebrek zouden volwassen copepoden kunnen overschakelen op nauplii, selectief op die van Temora, als voedselbron. In 1985 zal op de Meetpost Noordwijk een hernieUwd onderzoeksprogramma worden uitgevoerd, waarin de nadruk zal liggen op beantwoording van de vraag in hoeverre ieder van bovengenoemde verklaringen reële betekenis heeft. |