Voor een bijvak oceanografie voor het doctoraalexamen werd in opdracht van het NIOZ een drietal tochten met het ms Eider over de Waddenzee gemaakt. Hierbij werden de concentraties van ammoniak, nitriet en nitraat gemeten. De tochten omvatten een 50-60 tal monsterpunten; het aantal variëerde deels door onvoorziene omstandigheden, deels omdat op de derde tocht tevens een aantal punten op de Eems tot in Duitsland is bemonsterd. De tochten vielen in de maanden november en december 1970 en januari 1971. De drie N-componenten werden alle drie op colorimetrische wijze bepaald. De reactie op ammoniak is gebaseerd op de vorming van indofenolblauw uit fenol en hypochloriet in aanwezigheid van een geschikte katalisator. Nitriet werd bepaald, door het achtereenvolgens met twee aromatische aminen te laten reageren, waarbij een azokleurstof ontstaat. Nitraat werd tot nitriet gereduceerd, door het overgeamalgameerd Cadmium te leiden. Het werd dus als nitriet gemeten. Enige tijd is besteed aan het uitproberen van genoemde methoden en het verkrijgen van handvaardigheid. De verzamelde gegevens werden bezien vanuit de N-cyclus in zijn totaliteit en de oxidatie van ammoniak tot nitraat in het bijzonder. Hierbij is een theoretische beschouwing over de betrokken micro-organismen, de Nitrobacteriaceae, opgenomen. Eveneens is gepoogd het belang van het slibgehalte en het zoutgehalte voor de nitrificatie aan te tonen. Hier is de absorbtie aan kleimineralen en gesuspendeerd organische materiaal van micro-organismen en allerlei organische en anorganische verbindingen in het geding. Er is gezocht naar een verklaring voor de pieken in anorganisch N-gehalte in de Waddenzee. Een onderscheid kon gemaakt worden tussen de toppen, die het gevolg zijn van de lozing van nitraatrijk Ijsselmeerwater en ammoniakrijk water van het eemsestuarium, en piekjes op de wantijen, waar een natuurlijke verklaring voor is gezocht. Daarnaast zijn nog enkele afvalwaterlozingen besproken ( de persleiding bij Noorpolderlijn en een sterke verontreiniging bij Delfzijl-wsch. Het Eemskanaal). De drie tochten werden onderling vergeleken wat betreft de concentraties van de bepaalde stoffen en het totaal hiervan, maar ook wat bertreft de verhouding nitraat/ammoniak: deze laatste is beschouwd als een maat voor de graad van mineralisatie van stikstof.Tenslotte zijn de gegevens vergeleken met een aantal getallen van Postma (1966). Hieruit kwam niet de toename van de verontreiniging naar voen, die aanvankelijk werd verwacht. Er werd slechts een geringe aanwijzing gevonden voor NO3-/NH4+, de nu gevonden waarden liggen consequent lager dan in 1960 en 1961 op vergelijkbare monsterpunten. Spijtig is het, dat de absorbtie van ammoniak aan slib niet is onderzocht, evenmin als het zuurstofgehalte, het gehalte aan gesuspendeerd resp. opgelost organisch stikstof zijn bepaald. Van het eerste werd het belang pas naderhand ingezien, de overige gegevens konden door tijdgebrek niet worden verzameld. Misschien dat de inmiddels uitgevoerde nadere analyses meer gegevens hebben opgeleverd. Een verder onderzoek, waarin ook micro-biologische aspecten belicht zouden moeten worden lijkt niet misplaatst. |